Johannes 18-19
Jezus en zijn vrienden zijn in een tuin. Ze kennen deze plek — ze zijn er vaker geweest. Het is er vaak stil en rustig. Maar nu komt er een grote groep mensen aan: soldaten, knechten van de priesters en anderen. Ze hebben fakkels en zwaarden bij zich. Voorop loopt Judas, de verrader van Jezus.
Jezus vlucht niet weg. Hij vraagt alleen maar: ’Wie zoeken Jullie?’
‘Jezus van Nazaret!’ roepen de soldaten.
’Ik ben het,’ antwoordt Jezus.
De soldaten deinzen achteruit, ze vallen op de grond.
’Wie zoeken jullie?’ vraagt Jezus nog eens.
‘Jezus van Nazaret!’
’Ik ben het,’ zegt Jezus weer. ‘Laat mijn vrienden gaan.’

Even later lopen ze door de stad: de soldaten, de knechten van de priesters en Jezus. Jezus wordt bij de Hogepriester gebracht en bij Pilatus, de baas van het gebied. Hij wordt ondervraagd alsof hij een misdadiger is. Na de ondervraging gaat Pilatus naar buiten. ‘Volgens mij is Jezus onschuldig!’ roept hij tegen de mensen die buiten staan. ‘Met Pesach laat ik altijd iemand vrij — zal ik Jezus vrijlaten?’ De mensen beginnen te roepen: ‘Nee, laat hem niet vrij! Laat dan de misdadiger Barabbas vrij, maar niet Jezus! Weg met hem!’

Pilatus wordt bang door wat er allemaal gebeurt. En uiteindelijk besluit hij dat Jezus moet sterven. Met een kruis op Zijn rug loopt Jezus door de straten van Jeruzalem. Hij wordt uitgelachen en toegeschreeuwd. En als hij gekruisigd wordt, wordt er een bordje aan het kruis gehangen met de tekst: ‘Dit is Jezus uit Nazaret, de koning van de Joden.’

Zo sterft Jezus aan het kruis. Twee mannen halen zijn lichaam van het kruis. Ze brengen hem naar een tuin waar een graf is in de rotsen. Voor het graf wordt een grote steen gerold.
En dan wordt het stil. Heel stil.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.