12De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden hem. 13Ze brachten hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester 14en hij was het die de Joden had voorgehouden: ‘Het is goed dat één man sterft voor het hele volk.’

19De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer.
24Daarna stuurde Annas hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.
28Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in de morgen.

31Pilatus zei: ‘Neem hem dan mee, en veroordeel hem volgens uw eigen wet.’ Maar de Joden wierpen tegen: ‘Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.’

38Hierop zei Pilatus: ‘Maar wat is waarheid?’ Na deze woorden ging hij weer naar de Joden buiten. ‘Ik heb geen schuld in hem gevonden,’ zei hij.

4Pilatus liep weer naar buiten en zei: ‘Ik zal hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.’ 5Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. ‘Hier is hij, de mens,’ zei Pilatus. 6Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen begonnen ze te schreeuwen: ‘Kruisig hem, kruisig hem!’ Toen zei Pilatus: ‘Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.’ 7De Joden zeiden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.’ 8Toen Pilatus dat hoorde werd hij erg bang. 9Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar Jezus gaf geen antwoord. 10‘Waarom zegt u niets tegen mij?’ vroeg Pilatus. ‘Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?’ 11Jezus antwoordde: ‘De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.’ 12Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.’ 13Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen en nam plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata. 14Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is hij, uw koning.’ 15Meteen schreeuwden ze: ‘Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Maar de hogepriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ 16Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te laten kruisigen.

Een aantal verzen uit Johannes 18 en 19

De veroordeling van Jezus is een van de meest fascinerende delen van de Bijbel. Het aardse recht wordt aan alle kanten geschonden. Zowel bij de Joden als bij de Romeinen gaat het mis. Alhoewel Pilatus het in eerste instantie nog helemaal niet zo gek deed. Hij wilde Jezus vrijlaten.

Maar Pilatus was helemaal niet zo’n brave broeder. Philo van Alexandrië noemt hem hard en onbuigzaam. Flavius Josephus meldt dat Pilatus in tegenstelling tot zijn voorgangers, weinig rekening houdt met de Joodse gevoeligheden. Zo liet hij op een openbare plaats in Jeruzalem insignia met de beeltenissen van de keizer plaatsen. Na een volksopstand verwijderde hij deze insignia.
Ook gebruikte Pilatus voor het aanleggen van een watervoorziening geld uit de kas van de tempel. Het massale protest werd hardhandig de kop ingedrukt en eindigde in een bloedbad.

En dan de rechtsgang. Jezus wordt ’s nachts gevangen genomen en gaat dan eerst naar Annas, dan naar Kajafas, vervolgens naar Pilatus, dan moet Herodus Antipas wat over het oordeel zeggen, vervolgens gaat Jezus terug naar Pilatus, die hem vervolgens weer overdraagt aan de Joden. De Joden mogen Jezus niet doden, maar doen het uiteindelijk toch. Een belangrijk deel van het proces wordt ’s nachts gehouden en daarmee buiten het zicht van de massa’s.

Waarom gaat Pilatus uiteindelijk toch overstag? Hij schrikt wanneer de Joden zeggen: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.’ Die wet zal het niet zijn geweest, dus moet het wel de woorden Zoon van God zijn. Dat brengt ons naar het pantheon van de Romeinen, waarin goden regelmatig kinderen verwekten, zowel bij andere goden als bij stervelingen. Vaak werden deze godenkinderen ook beschermd door de goden. Voor de gemiddelde Romein waren hun goden erg belangrijk, die wilde je niet tegen de haren inwrijven. Dat ging zelfs zover dat vreemde goden vaak aan hun pantheon werden toegevoegd.

Maar dan even terug naar de hogepriesters, zij antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ Hier zit een dubbele valkuil.
Allereerst verklaren de hogepriesters met deze uitspraak dat ze zich onderwerpen aan de keizer van Rome. Dat zal hen niet in dank zijn afgenomen door het volk. Maar dieper nog zal het probleem van de verering van de keizers hebben geteld. Vanaf Augustus werden veel keizers (vaak na hun dood) als goden vereerd. Dat een hogepriester zich aan een dergelijke keizer onderwerpt is wel erg bedenkelijk en laat zien hoever het volk is gevallen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.