Johannes 20:1-18

Het is donker. Donker in de stad en donker in de Iucht.
En het is ook donker in het hoofd Maria.
In haar hoofd zit een donkere wolk van verdriet.
Jezus leeft niet meer. Soldaten namen hem mee naar de baas van het land.
Die besloot dat Jezus gestraft moest worden. Nu ligt hij in een graf met een
steen ervoor.

Maria gaat ernaartoe. Waar moet ze anders heen?
Ze loopt door de donkere straten, de donkere stad uit.
Buiten de stad wordt het al een klein beetje licht: de eerste zonnestralen
prikken door de nacht. In die eerste zonnestralen ziet Maria iets. De steen
voor het graf is weg! Hoe kan dat nou?

Zo snel ze kan, rent Maria terug naar de stad. Ze gaat naar Petrus en een
andere vriend van Jezus. ‘De steen is weg!’ roept ze. ‘Kom gauw kijken!’
Petrus en de andere vriend rennen naar het graf. Ze zien dat het graf leeg
is, Jezus is er niet meer. ‘Dit moeten de anderen weten!’ roepen ze. En ze
rennen terug naar de stad. Maria blijft alleen bij het graf. Ze huilt. Wat gebeurt er toch allemaal? denkt ze.

Dan hoort ze een stem. ‘Waarom huil je?’ vraagt iemand.
Maria denkt dat het de tuinman is. ’Weet jij waar het lichaam van Jezus is?’
vraagt ze. ‘Heb jij hem misschien ergens anders neergelegd?’
De man geeft geen antwoord. Hij zegt alleen maar: ‘Maria!’
En ineens weet Maria het. Die stem, die man die daar staat… Het is Jezus!
‘Meester!’ roept Maria.
‘Ik weet dat je graag wilt dat ik bij je blijf,’ zegt Jezus. ‘Maar je moet mij niet
vasthouden. lk ga naar mijn Vader. Hij is ook jouw Vader. Hij is mijn God, en Hij is ook jouw God. Ga aan de anderen vertellen wat er gebeurd is.’

Dat doet Maria. Ze rent door de straten.
Het is nu overal licht geworden.
In de stad, in de lucht en ook in haar hoofd. Want Jezus leeft!

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.